HOMO SAPIENS
“Natural appetite is the tendency of things to move according to their nature”
—J.B. Bamborough[1]
Door het weefsel van een landschap beleefbaar te maken en het zelfs op te eten wordt je onderdeel van het landschap. De natuurlijke ingrediënten die ik aantref in het stedelijk landschap[2] leiden vaak tot experimenten die aanzetten tot gedaanteverwisseling tussen mensen en de andere levensvormen met wie we in onze omgeving samenleven. Ik eet de stad op om mijn omgeving toe te eigenen. Zo’n intieme kennismaking met je omgeving vereist een andere relatie met het landschap.
Met de opdracht ‘Eét je uitzicht’ dook ik de Diepenheimse vier-vierkante kilometer in, speurend naar de eetbare geheimen tussen de akkers en houtwallen van dit platteland. Biljart-groen-gladde weilanden en vergeelde maisvelden, waarvan enkele randen worden begrensd door stroken van bomen, of met prikkelachtige struiken zoals bramen.
Dit is een coulisselandschap waar weilanden als podia dienen. Maar wat speelt zich eigenlijk af op deze podia? En kunnen we het zicht wel degelijk opeten?
Mais
Ik loop een maïsveld in. Kauwen of andere kraaiachtigen cirkelen boven de skeletale ruïnes van de maisoogst. Het geeft het gevoel alsof ik in een dystopisch van Gogh schilderij dool. De mais is snijmaïs, veevoer voor gebruik in mega- en gigastallen. Misschien is het giftig (als de zaden in de imidacloprid gedoopt zijn) of zelfs genetisch gemodificeerd. Snijmaïs is een vast en belangrijk onderdeel van de Nederlandse melkveerantsoenen. Het gewas kan hoge opbrengsten halen, heeft een voorspelbare en hoge voedingswaarde. Maar mais heeft — in tegenstelling tot de ruwe cellulose van gras—een aantal nadelen voor de gezondheid van koeien.
We zijn afhankelijk van de spijsvertering van koeien en andere dieren, bacteriën, gisten en planten die voor-de-mens-onverteerbare-bouwstoffen omzetten tot suikers, energie, melk, vlees. Als de mais ook voor de koe niet verteerbaar is, verstoort het dan ook niet iets in de balans van de stofwisseling bij de mens?
Bermen en slootkanten
Lopend langs een weg, een slootkant en een berm kom ik zuring, uitgebloeide kamille, duizendblad, boerenwormkruid en wikke tegen. De randen van het uitzicht zijn biologisch een stuk rijker dan de voedselarme akkers en weilanden. Allemaal eetbaar, maar ‘onrendabel’. Deze planten worden niet als erg waardevol beschouwd daarom zijn ze verbannen als onkruid en blijven ze in de schaduw van het rurale spektakel.
Dans les coulisses
Het regent. Ik duik een strookje bos in — een coulisse in het coulisselandschap. Geen uitzicht meer. Tenzij je hemelwaarts kijkt is het bos een close-up belevenis. Mos kiemend op de vochtige schors van een gevallen boom. Een myopisch ‘uitzicht’ met bladeren, schimmels, paddenstoelen, eikels (mast), beukennoten, aarde en insecten.
Zittend op de boomstam hoor ik de auto’s voorbij zoemen, de vliegtuigen boven mij. De structuren van de menselijke beschaving zijn alom. Ik kan niet echt verdwalen ook al zou ik dat willen en de honger die ik nu ervaar is maar tijdelijk. Deze infrastructuren — voor het vervoer van goederen en data — zorgen er juist voor dat ik niet echt over voeding hoef na te denken.
Schouwspel van de verborgen voedsel economie
Wat er zich op deze Diepenheimse weide-podia afspeelt (maisstengels voor veevoer, mono-vlakken van hyper-groene weilanden en stallen vol melkkoeien) wordt geregisseerd door de voedselindustrie.
Landschap: een agrarisch theater
‘Landschap’ is een Nederlands begrip — een voor en door de mens beheerd gebied; een systematiserende omgang van de mens met natuur als geheel.
De eerste technologische revolutie was de agrarische; gekenmerkt door een steeds grootschaliger ingrijpen in het landschap. De mens, ooit dier tussen de dieren begon zichzelf als uitverkoren heerser over de natuur te beschouwen.
In de verte zie ik een stilstaande mais-oogst machine. Marx schreef dat machines de producten van menselijke industrie zijn, natuurlijke grondstoffen die getransformeerd zijn voor en door een menselijke wil over de natuur. Industrie is cultuur, dus cultuur — zou ik kunnen deduceren — is de menselijke participatie in de natuur.
Antropoceen
De menselijke participatie in de natuur is zodanig groot dat we de aarde in een andere toestand aan het brengen zijn. Vandaar dat we sinds kort in het ‘Antropoceen’ leven, een nieuw geologisch tijdvak, zo genoemd door Nobel-prijswinnaar Paul Crutzen. Het antropocene landschap is een landschap van diepgrondige menselijke invloed. Het antropoceen zie ik hier heel expliciet terug. Ik beoordeel dit niet als goed of slecht. Een terugkeer naar het vroegmoderne tijdperk van vóór de industriële revolutie is niet waar ik op doel, ik zie hier louter bewijs dat de mens en de natuur onlosmakelijk verweven zijn.
Eenzijdigheid is eenzaamheid
De wereld is een onaf broddellapje van kringlopen van diverse levenssferen en is zeker geen bouwdoos waarin alle delen naadloos op elkaar aansluiten. Dit landschap is het integendeel zoals er aan gesleuteld is om te passen in het mondiale voedselsysteem. Een keurig gereguleerd gebied gedomineerd door één belang: het economische: een ‘economosfeer’ meer dan een biosfeer. Reduceert het huidige economische stelsel de super complexiteit van de ecologie tot een uiterst versimpelde kringloop? Niet dood, maar ook niet echt levend. Een zombie ecosysteem. Een deel in een grotere keten van productie, een schouwspel van een vrije markt dat zich op voorspelbare smaakpatronen toelegt eerder dan de onvoorspelbare zintuigelijke ervaring. Deze abstractie vereenzaamd.
Een smaakvol landschap is veel meer dan enkel en alleen een meetbaar terrein tussen producent en consument. Maar hoe kan ik deelnemen aan dit landschap dat zo ‘onsmaakbaar’ is? Hoe doorbreek ik deze abstractie als kunstenaar, burger en eter om iets bij te dragen in dit cultuurlandschap van melk en vee zó dat de omgeving gaat smaken?
Verder blijft er een paradoxale relatie tussen esthetische smaak (cultuur) en een meer substantieel fenomeen: honger. Hoe kan het esthetische ook smaakvol onze eetlust verzadigen? Ik heb geen rechtstreeks antwoord maar waarschijnlijk ligt het juist in het uitzicht kunnen opeten, de voorkeur geven aan smaak en geur in plaats van altijd eerst het oog.
Gustus communis
Smaak is net als geur diep verankerd in onze chemische fysiologie. In vergelijking daarmee zijn horen en zien veel meetbaarder, en daarmee objectievere zintuigen. Proeven en ruiken zijn subjectieve middelen waardoor we kennis maken met ons leefmilieu. In smaak (en geur) vervagen grenzen, grenzen tussen ons lichaam en de culturele en natuurlijke ruimtes waarin we ons bewegen. Een meer inspirerende houding met dit landschap zou kunnen worden gebaseerd zijn op een gedeelde zintuiglijkheid. Gustus communis — een gedeelde smaakzin.
Wanneer je omgeving vol smaak is ben je tevens gevoed met inspiratie. Smaak maakt wellicht de mens. Etymologisch gezien is Homo sapiens, letterlijk vertaald uit het Latijns: de mens met smaak — de mens met een verfijnde smaak! Smaak is nauw verbonden met verstand. Smaak toekennen als een valide vorm van kennis zou relevante inzichten kunnen opleveren die de limieten van onze vanzelfsprekend eetgewoontes uitdagen. Dan komen we wellicht tot een nieuwe relationele betrokkenheid met ons uitzicht. Een uitzicht dat, stapsgewijs, directer eetbaar en daardoor ook beleefbaarder wordt.
Wietske Maas
Essay, November 2012
[1] J. B. Bamborough, The Little World of Man (London: Longman, Green, 1952), 41.
[2] Doorlopend onderzoek over de stedelijke ecologie en de eetbaarheid ervan: ‘urbanibalism’