Eét je uitzicht!
Bevindingen in 4KM2 ten zuiden van Diepenheim
Essay, juni-juli 2012
Miriam Velter
Ik ben uitgenodigd om gedurende één dag, vlak na midzomer, 4KM2 landschap ten zuiden van Diepenheim te onderzoeken op eetbaarheid. Eét je uitzicht! doopten de bedenkers deze verkenning. Eét je uitzicht als een bevel. Om écht te ervaren wat er te schaften is. In de akkerranden, bermen en bossen is er van alles te vinden om een keer te proberen: de bloemblaadjes van de rode klaver, brandnetel en zevenblad die zich nog lenen voor een stamp-of stoofpotje; het jonge is er al vanaf. Of blaadjes van wilde roos om een toefje smaak te geven. Maar bovenal draagt het landschap de belofte in zich van rijpe hazelnoten en bramen. Van een maaltje paddenstoelen uit het bosrijke gedeelte. Van binnenkort te rooien aardappels en van pompoenen die vermoedelijk in september aan de weg zullen worden verkocht. Een uitnodiging dus om in het najaar nog eens terug te komen.
Als vegetariër focus ik al jarenlang op plantaardig voedsel. Toch laat na een halve dag struinen met een hongerige maag, het smakelijke beeld van de hazen die ik bij zonsondergang door een pas gemaaid weiland zag sprinten, mij niet los. Oók de vorige week geschoten grauwe ganzen die – blijkt na een rondje bellen – reeds verdeeld en ingevroren zijn, prikkelen met terugwerkende kracht mijn smaakpapillen. Van jager Wim Olthuis hoor ik de precieze wildstand. Komend jachtseizoen mogen 8 van de 38 getelde reeën, 45 van de 225 hazen en een onduidelijk aantal ganzen geschoten worden. Voor het schieten van ganzen heb je een aparte vergunning nodig. Als ik me voorstel dat de 40 huishoudens in dit gebied van hun eigen uitzicht moeten (over)leven zou dat mijns inziens vooral chagrijn en knorrende magen opleveren.
Maar gelukkig, er is meer te vinden naast rode klaver en een beetje wild. Want waar ik mijn blik ook richt, ik zie maïs, maïs en nog eens maïs.Als ik een tijdje kijk naar zo’n maïsveld begrijp ik dat dit gewas is bedoeld voor een grazer die alles nog eens kan herkauwen. Want voor mij ziet dit landschap er niet smakelijk uit, eerder DROOG. Vinden wij een maïsakker soms niet aantrekkelijk omdat het er gewoonweg niet appetijtelijk uitziet? Ik weet zeker dat deze eeuwige maïsvelden er wèl lekker uitzien vanuit het blikveld van de koe.
‘Eét je uitzicht!’ weerklinkt het in mijn oren. Laat ik eens proberen zo’n maïsplant te eten. Kun je voedermaïs überhaupt eten? De maïsplant eind juni is niet meer dan een rietplant met een opgeblazen, massieve stengel. Er is op dit moment noch kolf, noch bloem te zien. Ik ontleed de plant en snijd de stengel open. De witte massa erin proeft opmerkelijk zoet en sappig. Thuis pers ik de hele plant uit in mijn slowjuicer. Er komt één glas sap uit. Het geurt als vers gemaaid gras en het vocht smaakt zowel intens groen als onwaarschijnlijk zoet. Veel te veel smaak om in een keer op te drinken.
Deze maïs levert indirect een van de hoofdbestanddelen van ons voedsel, namelijk melk. In dit gebied waar drie agrarische bedrijven zijn gevestigd en een onbekend aantal anderen land pachten, worden 100.000-en liters melk geproduceerd, waarvan een deel, via zuivelfabriek en supermarkt vermoedelijk weer terugvloeit naar de bewoners van dit gebied. Ik zie tijdens deze verkenning geen druppel van die melk. Ik zie slechts verwijzingen in het landschap. Ik ruik een trekker die mest gaat uitrijden. Ik hoor de kievit. Ik zie ruime stallen waarin de gevulde uiers van vrouwelijke grazers verstopt zitten. Het gras wordt voor ze gemaaid en voor ze neergelegd. Een zestal vaarsjes staat in een weiland. ’s Middags laat een van de boeren zijn vee even aan het gras ruiken.
Wim, die naast jager ook melkveehouder is, vertelt dat zijn koeien helemaal niet naar buiten gaan. Veroorzaakt door de uitbreiding van zijn bedrijf. In de jaren tachtig ontving hij nog vijfennegentig (gulden)cent voor een liter melk, nu nog tweeëndertig eurocent. Om een gelijkblijvend inkomen te garanderen moet hij dus al anderhalf keer zo veel produceren, denk dan ook nog aan inflatie, investeringen en het is duidelijk dat er meer koeien moeten zijn per boer. Omdat de bedrijven niet zo groot zijn, wordt er al snel voor gekozen om de koeien op stal te houden. Het voer komt van eigen land en wordt ingekocht.
Het landschap hier is in de afgelopen vijftig jaar eentoniger geworden volgens Wim. Je zag vroeger voeder- en suikerbieten, tarwe, rogge, gerst en haver, en dat bracht ook allerlei andere vogels met zich mee zoals patrijzen. Ruwweg is de ontwikkeling van melkveebedrijven in Nederland onder te verdelen in bedrijven die groeien om voldoende rendement te behalen en bedrijven die een hogere literprijs willen behalen door ofwel de eigen melk (gedeeltelijk) zelf te verwerken ofwel te kiezen voor een biologische bedrijfsvoering. Je ziet hier aan de akkers met maïs dat er een hoge onkruiddruk is. Als boer moet je heel vakkundig, creatief en inventief zijn om biologische akker- of tuinbouw te willen bedrijven. En bovendien moet je een lange adem hebben. Als (biologisch) teler ben je gebaat bij diverse akkerranden en/of houtwallen. Daar voelen vogels zich prettig, en vogels eten (schadelijke) insecten op. Voor een goede vruchtwisseling zal een biologisch bedrijf een breed palet aan gewassen telen. Door deze manier van boeren ontstaat een diverser landschap met een grotere soortenrijkdom. Fijn voor de patrijs en andere vogels.
Vandaag zie ik niet veel waar mijn smaakpapillen van gaan juichen. Dit landschap zou er wèl appetijtelijk uit als ik rode biet en wortels in het veld had zien groeien. Als ik op deze zomerdag her en der aalbessen had kunnen plukken of kersen had zien glimmen aan de boom. Wanneer een rogge- of tarweveld was verschenen in mijn blikveld, met de verborgen geur van vers brood en versierd met het blauw van korenbloemen.
Behalve dat ik het gewoon lekkerder vindt, kost de productie van plantaardig voedsel aanzienlijk minder energie dan de productie van dierlijk voedsel. Voor het produceren van 1 kilo dierlijk voedsel is namelijk 10 kilo plantaardig voedsel nodig. Sommige onderzoekers concluderen dat er nòg meer input voor nodig is.
Naast landbouwbedrijven die grootschalig groenten en granen telen kunnen andere initiatieven zorgen voor een diverse aanblik èn aanbod van lokaal geteelde gewassen. ‘Dorpstuinen’ bijvoorbeeld: een gemeenschappelijk beheerde tuin waarin samen wordt gewerkt en geoogst. Steeds meer mensen kiezen voor een eigen moestuin. Een ander voorbeeld is een pergola-associatie, een aanpak waarbij de boer samen met zijn leden een teeltplan opstelt. De boer heeft een gegarandeerd inkomen en de leden hebben het jaarrond groentes die ze zelf hebben gekozen.
De keuze voor meer plantaardig èn lokaal verbouwd voedsel leidt tot een duurzame èn gezondere voedselvoorziening. De biologische land- en tuinbouw zijn hiervoor onmisbaar. Als we dát landschap dan eten, zouden we lekkerder in ons vel zitten!